Het Begin van de Zoete Traditie
Hoe de lof der zoetheid ooit begon, wie zal het zeggen? De sneukelmarkt, dat feest van gulzigheid en verlangen, kwam tot leven ergens tussen de twee grote oorlogen, zoals een gerucht dat zich fluisterend een weg baant door de tijd. Maar één ding staat vast: het was Kemmel, Heuvelland, dat zich op één dag per jaar – Sinksenmaandag, hart van de lente – verloor in de zoete roes.
Een oude Bachten-de-Kupenaar vertelde me het verhaal, sappig als rijpe kersen, met een begin dat naar ijzer en aarde smaakte.
Wij, jongens nog, te groot voor onze klompen en te klein voor het leven, trokken vanuit ons dorp naar die gehavende Kemmelberg. We wilden zien wat de oorlog had achtergelaten: brokstukken van levens, laarzen vol modder, schreeuwend staal en de sombere schuilplaatsen met hun olifantenhuid van metaal.
Maar later, toen de jaren hun werk deden en het bloed sneller stroomde, trokken we weer naar Kemmel. Niet langer om te staren naar het verleden, maar om te sneukelen. Zoetigheid, ja, in alle kleuren en vormen, maar vooral: de meisjes. Lentefris en uitdagend, wandelend alsof de wereld aan hun voeten lag. “Kijk naar mij!” riepen ze met hun ogen, hun glimlach. En wij, jongemannen met ogen groter dan onze moed, keken. We sneukelden en verlangden. Het was een andere oorlog, maar een die we maar al te graag verloren.
Van Bitter Naar Zoet: Heropleving na de Bezetting
Tijdens de bittere bezetting van ’40-’45 viel de zoetheid stil. Misschien lag het aan een tekort aan suiker, of misschien aan een teveel van iets anders – veldgraven en duisternis, een landschap waar de dood ooit een lange schaduw wierp.
Maar kijk, hoe alles draait, hoe zelfs de hormonen hun stem terugvinden als er weer brood is, als er weer zoet is. En in 1979, als uit een diepe slaap, brengt de VVV West-Vlaamse Bergen de oude sneukeltraditie terug, nu onder de naam “Zoetemarkt”. Gelooft u het niet? De Kemmelse Zoetemarkt, sinds haar herrijzenis, lijkt altijd gezegend met zonlicht dat de lente ruikt.
Bakkers en chocolatiers, suikerbakkers en spekkenmakers – een leger van zoete ambachtslui rolt hun waren uit: koek, chocolade, suiker in al zijn gedaanten. Er wordt gesmuld, gesnoept, gelikt, en zelfs de jongste klimmers wagen zich aan de lekkermast voor een suikerig prijsje. En daar, tussen het smulgeweld, staat de Kemmelse Gaper. Niet meer gericht op de Ieperse Lakenhalle, maar op de leukerds die voorbij flaneren, of misschien op de tandentrekker die straks het bittere werk moet doen. Soms kijkt hij naar de “Taarteklaais” – muzikanten met hun witte bakkersschorten, spelend alsof elke noot naar zoetigheid smaakt.
En als de drukte te groot wordt, komt hij: de Belleman. Met zijn bel schept hij ruimte, banen in de massa, een doorgang naar meer. Alles wijkt, alles beweegt, behalve de geur van suiker in de lucht – die blijft hangen, een belofte en een dreiging in één.